de Duitse indoor ski-HEL


Het wintersport-jeugdtrauma van Nicole gaat in de herkansing

‘In mijn puberteit heb ik zo’n drie jaar op rij onplezierige ski-ervaringen gehad. Het eerste jaar ben ik na aankomst in het chalet apathisch op de bank geploft. Ik voelde me helemaal niet lekker. In het ziekenhuis van Innsbruck gaven ze me een serie pillen, variërend van vitamine c tot valium. Hierdoor ging het beslist niet beter. Mijn vader bracht me in één dag met de auto terug naar opa en oma in Nederland. De volgende dag reed hij weer terug naar mijn moeder en broer om de vakantie af te maken. Ze hadden het ge-wel-dig. Ik trouwens ook, bij terugkomst in Nederland niets meer aan de hand. Ik bleek hoogteziekte gehad te hebben.

Het tweede jaar was mijn lichamelijke ontwikkeling op het hoogtepunt van klungeligheid. Ik verloor een ski in de stoeltjeslift. Bij het verlaten van een andere lift zat mijn handschoen vast aan het mechaniek en kon ik nog net mijn hand er op tijd uittrekken voordat de handschoen werd opgevreten door een tandwiel. Eenmaal op de piste had mijn broer er lol in om mij behendig af te snijden. Ik eindigde in een complete spagaat. Bij de skilessen degradeerde ik per dag. Op de laatste lesdag vond ik mezelf terug tussen basisschoolleerlingen met nog wisselende tanden.

De derde keer kon ik al wel skiënd bochtjes maken maar die eindigden wel eens in zo’n grote bocht dat ik uiteindelijk achteruit naar beneden gleed. Ben ook wel eens met mijn ski’s in een langlaufloipe terecht gekomen. Door dit soort acties was ik wel degene die de lol in de vakantie bracht. Ik heb hierdoor, denk ik, het dieptragische huwelijk van mijn ouders wat kunnen verluchtigen. Skiën en Nicole is tot op de dag van vandaag een hilarisch onderwerp in onze familie.

Afijn, jarenlang heb ik een revanchedroom gehad. Waarin ik wél kan skiën en op een muisstille, zonovergoten piste charmant en adequaat de techniek beheers en dagdelen lang afdaal.

Mijn zoon wil dolgraag leren snowboarden. Ik gun hem dat en stap over een drempel door een dagje in het Alpin Center van Bottrop te boeken. Ik doe niet flauw en boek er een les snowboarden voor mijn zoon én een les skiën voor mezelf bij. We vertrekken ’s morgens vroeg en komen nog voor 10.00 uur aan. We staan in een groeiende rij bovenop een winderige berg met uitzicht over het Ruhrgebied. In combinatie met harde wind en een aanhoudende regen niet iets om van op te knappen. Maakt niet uit, we zijn toch de hele dag binnen.

Onze lessen beginnen om 11.00 uur. Om 10.25 uur arriveren we bij de kassa. Ik koop nog twee muntjes om skibroeken te kunnen huren. Hup, naar de skischool om te zeggen dat we er zijn en om te vragen wat we nu moeten doen. We moeten snowboardschoenen, skischoenen, een snowboard, ski’s, twee helmen en die twee skibroeken hebben. Er is voor ieder onderdeel een aparte desk in de enorme hal. Waar ondertussen 972 andere mensen ook spullen willen hebben. Het is 10.40 uur. Nadat we de schoenendesk gefikst hebben, ga ik nog even plassen. Het is 10.52 uur en ik zie dat ik 11.00 uur niet ga halen en loop naar de balie van de skischool om te zeggen dat ik het niet red. De man achter de balie beweegt zijn ogen naar het plafond in combinatie met een knikkend hoofd. Hij vliegt op en ziet dat ik ook nog mijn handtas én sporttas bij me heb waarop hij zegt (vertaald): ‘Dat kunt u nu toch niet meeslepen?’. De man stiert voor ons uit naar de verhuurdesks.

Zoon blijkt skischoenen te hebben, ik weet het verschil niet tussen snowboard- en skischoenen. Hij krijgt snowboardschoenen en trekt die vast aan. Niet handig want eerst nog een plas én ik moet die skibroeken nog zien te krijgen. Dat lukt. In een veel te klein pashok krijgt zoon skibroek aan, snowboardschoenen en zijn handschoenen. Ik doe ook vast de skibroek aan. Zakt af vanwege mannenmaat voor mijn lengte, dingen aan de zijkant zijn kapot dus hop een soort knoop in een klittenbandslip. Skischoenen alvast aan. Dóór naar de skidesk. Dóór naar de snowboarddesk. Lukt ook. Hup naar de helmdesk. Lukt ook. Ik mompel dat ik even niet weet waar ik zoon nu naartoe moet brengen en God zij geprezen: per toeval staat daar de snowboardleraar van zoon en neemt hem mee.

Het is 11.08 uur. Nu ik nog. Lukt niet. Ik sta stil met een handtas, een uitpuilende sporttas, een helm en ski’s. De ski’s zet ik even tegen de helmdesk, tegenover de kluisjes. Rechtsonder vind ik een kluisje dat openstaat. Ik kieper er een euro in. Daarna lees ik dat er twee euro’s in moeten. Retourknop doet het niet en sleuteltje zit er scheef in. Mijn spullen trouwens ook. Ik heb nog wel een munt van 2 euro maar dat past natuurlijk niet. Ik schiet een medewerkster aan en zij zegt (vertaald) ‘rustig maar, ik ga wel even voor u wisselen’. Ik heb flink staan wachten maar deze vrouw is nooit meer teruggekomen. Het is 11.20 uur. Ik klos op die skischoenen naar de man van de balie van de skischool die me geïrriteerd en reuze verbaasd aankijkt. Ik zeg dat het me spijt dat ik het niet red, dat ik wacht op de mevrouw die mijn muntje zou wisselen. Antwoord: ‘Da sind 50 Leute die das schaffen um 11.00 uhr am Kursen zu sein, uns Sie nicht. Das ist doch gánz komisch.’ Ik pruttel iets van ‘flikker op, klootzak’ en klos terug in de hoop de mevrouw van de muntjes te vinden. In een ooghoek zie ik haar, ver buiten mijn bereik, op een winderig terras staan roken. Ik klos lekker weer terug naar de balie van de skischool om een briefje van vijf te wisselen voor muntjes. Lukt. Ik prop alles in het kluisje. Terug naar de helmdesk, ski’s weg. Na een soort balletje balletje met een ander gezin, klos ik met ski’s door een lange rubbernoppen gang en rits een paar skistokken mee. Om iets over 11.30 uur arriveer ik op de piste.

Ik schiet een roodgejaste skischoolman aan, leg mezelf uit, en word doorverwezen naar mijn klasje. Mijn leraar blijkt gortjedroog maar steengoed te zijn en in een mum van tijd heb ik het gevoel weer een beetje te pakken. Ik krijg vertrouwen en na anderhalf uur les voel ik me een hele pief. Zoon en ik zien elkaar weer en we gaan lunchen. Naar de gemütliche Stube. Daar kan je alleen drinken. Daar kan je niet eten. Want daar is een andere Stube voor. Oja, het blijkt van Van der Valk te zijn, vergeten te melden. Mijn broodje kaas met wat salade is niet te vreten. Zoon eet friet, altijd goed. We besluiten vrij te gaan snowboarden/skiën. Prima. Gaat best heel aardig maar ik ga beslist niet zoals in mijn revanchedroom de hal door. Zoon in zijn nopjes met het snowboard: daar doe je het voor. Af en toe klos ik de Trinkstube in want reken maar dat je dorst krijgt. De skischoenen beginnen pijn te doen. Zoon en ik lopen elkaar een uurtje of wat mis. De skisleeptunnel van beneden naar boven is bloedstollend traag of staat stil. Stilstaand naast een raam heb je uitzicht over het Ruhrgebied. Ik zie dat het weer er niet beter op is geworden. Uiteindelijk heb ik zo’n pijn in mijn schenen van de schoenen dat ik besluit te stoppen en op een bankje ga wachten op zoon. Het is inmiddels tegen zessen en we gaan naar de eetStube, we klossen door het buffet en scheppen friet op met veel mayo. Ik neem curryworst (ben er nu toch). Druk. Vol. We klossen de trap op voor een tafeltje boven. Dorst. Zoon bekaf dus ik klos de trap af, eetStube uit, Trinkstube in. Met twee glazen drinken weer terug de eetStube in en de trap op.

Als hekkensluiter valt het dopje van het volle zoutvaatje over mijn eten. Zoon heeft niets door, zit glunderend met prachtig gloeiende wangen zijn frieten met kipnuggets te eten. Alles voor de kinderen.’