een moeilijke hobby


Jarenlang was het een grote frustratie: ik had geen hobby. Wanneer andere mensen zich na gedane arbeid haastten naar een speciale kamer in huis, waar ze iets met muziek, tangetjes of lapjes stof deden, zette ik de tv maar weer aan. Wist ik veel dat een hobby ook buiten kon, in de natuur! Op Texel viel het kwartje. Al fietsend langs wadden, kwelders, schorren en slufters was er geen ontkomen aan. Ik werd heel blij van al die scholeksters in de lucht, de groepen grutto’s in het weiland en de driftig heen en weer lopende eh… strandvogels! Er openbaarde zich een wereld waar ik geen weet van had. Voorjaarstrek, overzomeraars, wintergasten, doortrekkers, steltlopers, klauwieren en struweelvogels. Eten heet bij vogels fourageren en een jonge vogel is een juveniel. Hoe fascinerend is het dat een boerenzwaluw helemaal naar Afrika vliegt en bij terugkomst elk jaar precies dezelfde schuur vindt? Nou, heul fascinerend!

Wat ook hielp was dat vriendinnen M en M eveneens gegrepen werden door het vogelvirus. M vindt de Grote Bonte Specht net een clowntje met een kleurrijk pak aan. En gewaarschuwd door waarneming.nl nam M ons mee naar een groep flamingo’s in een plas in Noord-Holland.

Jaren van opwinding volgden. Een trip naar vogelwalhalla Groet, een nachtelijke uilentocht, een excursie in een boot naar de roerdomp, een zoektocht naar de purperkoet (een paarse kip) in Zuid-Portugal, mijn eerste wielewaal, drie ijsvogels op een tak in de Ooijpolder. Het kon niet op.

Helaas kent het vogelen ook een downside. Als je eenmaal de makkelijk herkenbare soorten weet, wordt het moeilijk. In het grote grijze gebied van de vele, vele beige vogeltjes zakte de moed mij in de schoenen. De fitis, tjiftjaf, boomleeuwerik, grasmus, grauwe gors, rietgors, karekiet, heggemus, nachtegaal: in de boeken zie ik al geen verschil, laat staan in het echt. Ze zitten nooit stil. Vanaf mei hangen dan ook nog eens alle bomen en struiken vol met zichtbelemmerende bladeren zodat het nog moeilijker wordt. Je hoort wel vanalles en daarom moet je eigenlijk alle geluiden leren. Maar al die riedeltjes blijven bij mij niet plakken. Roofvogels, ook zoiets: je spot ze meestal hoog in de lucht en moet ze herkennen aan de vorm van hun vleugels. Ik gok altijd maar buizerd.

Deze zomer kwam de verrekijker niet meer zo vaak uit zijn jasje. Ik ging me zelfs ergeren aan het constante tweetonige gefluit van een vogel in het park bij ons huis. Het bleek een tjiftjaf. Een oninteressant uiterlijk, een irritante roep en hij ging pas ver in augustus weer weg.

Ik kijk nog wel graag naar het tv-programma Baardmannetjes. Hans Dorrestijn houdt zich van de domme zodat Nico de Haan (nee, dat is pluimvee, geen vogel) enthousiast kan vertellen over het verschil tussen de grote en de kleine zilverreiger. Zit ik weer voor de tv.

Jet Westbroek